Extras
Register
Log in

Oefening: een tweegesprek dat aangevuld moet worden.

A.J.A. van Bladel

Dialoog I

Situatie: A komt de hal van een kantoorgebouw binnen
Personen: A en R (R = receptioniste)

  • A
    Dag juffrouw. ... me even helpen? Zou u ... zeggen ... meneer Van Dijk aanwezig ... Ik ... hem graag willen ...
  • R
    Een ogenblikje alstublieft. ... zeggen welke meneer Van Dijk u bedoelt? Er zijn er twee. ... zeggen welke voorletters hij heeft?
  • A
    Dat ... niet precies. Zijn voorletters ... W.E., geloof ...
  • R
    Een ogenblikje. (R belt even op) Het spijt ... meneer. Maar ... Van Dijk ... niet aanwezig.
  • A
    ... jammer. ... u een boodschap aan hem ...?
  • R
    Ja natuurlijk. Zegt u het maar.
  • A
    ... wilde graag ... dat ik niet naar de vergadering van maandagmiddag in Arnhem ...
  • R
    ... u het niet liever zelf even opschrijven?
  • A
    ... goed. Zou ik dan van u even een stukje papier ...?
  • R
    (geeft A papier) A Oh. Ik heb ook geen pen bij ... ... u misschien ook even een pen voor me hebben?
  • R
    (geeft A een pen) ……
  • A
    (bedankt de receptioniste) .... Zo hier hebt u uw ... weer terug. ... ik u misschien nog iets ... vragen?
  • R
    Ja natuurlijk meneer.
  • A
    ... eigenlijk vragen ... hier ergens koffie kan krijgen?
  • R
    Jawel. Als ... hier de gang in gaat, dan is ... de derde deur aan uw linker ...
  • A
    Fijn. Dank u wel. En ... u misschien ook nog ... waar de toiletten zijn?
  • R
    ... zijn hier rechts. Die twee groene deuren. Ziet u wel?
  • A
    Oh ja. Dank u wel. Dus u geeft de boodschap aan meneer Van Dijk straks eventjes door?
  • R
    Ja natuurlijk meneer. A Nou, vriendelijk ... voor uw moeite.
  • R
    ….

Dialoog II

Weer eens een alledaags gesprekje; werkwoorden - zitten, zetten, liggen, leggen, hangen, staan, doen-

Situatie: In huis is het een grote rommel. Niets is op zijn plaats.
Personen: A en B stijl: informeel

  • A
    Wat is het hier een rommel. Ik kan niets vinden. Zeg, Waar zijn de kopjes?
  • B
    Die ... op tafel gezet. A En waar heb je de asbak ...?
  • B
    "Die heb ik op de keukentafel ...
  • A
    ... borden ...?
  • B
    Die ... ik op de eettafel ...
  • A
    ... eieren ?
  • B
    Die ... in de koelkast.
  • A
    En nou ... het tafelkleed niet vinden.
  • B
    Dat ... ik in de was ...
  • A
    En waar... de krant van gisteren gelaten?
  • B
    Die ... in de prullenmand.
  • A
    En mijn tas, waar heb je die ...?
  • B
    Die ... op de grond naast de koelkast.
  • A
    Nou ... ik mijn handschoenen nog. Waar... je die ...?
  • B
    Die ... ik in het kleine kastje in de slaapkamer ...
  • A
    Oh daar. En zeg, ik zie mijn zwarte schoenen nergens.
  • B
    Die ... onder je bed.
  • A
    En waar ... dat zwarte overhemd? Weet je dat soms óók?
  • B
    ... over je stoel ... Zoek je soms nog iets?
  • A
    Ja mijn sleutels.
  • B
    Die ...je jaszak.
  • A
    Oh ja. Nu ben ik alleen mijn paraplu nog ...
  • B
    ... in de auto.
  • A
    En waar... mijn geld?
  • B
    Dat ... in je portemonnee natuurlijk.
  • A
    Nee, dat bedoel ik niet. Waar is mijn portemonnee?
  • B
    Dat zeg ik je niet. A Hè toe nou. Zeg het nou. Ik vind hem toch wel.
  • B
    Nou goed dan. Hij ... in mijn jaszak.
  • A
    Hoe komt die daar!? ... er nog wel geld in?
  • B
    Dát vertel ik je niet. Kijk zelf maar.

Dialoog III

Situatie: telefoongesprek op een zondagmorgen.
Personen: Arie Boon en Bart Visser. stijl: informeel

De telefoon gaat en Bart neemt op:

  • Bart:
    ".....".
  • Arie:
    ".....".
  • Bart:
    ".....".
  • Arie:
    "Zeg, wat ..... het doen?"
  • Bart:
    "Oh, ik ... de krant te lezen. Ik ..... moe, want ..... gewerkt".
  • Arie:
    "En Paula?"
  • Bart:
    "Oh, die ..... af te wassen".
  • Arie:
    "..... jullie zin om met ons ..... een tentoonstelling .....?"
  • Bart:
    "..... tentoonstelling?"
  • Arie:
    "Een ..... tentoonstelling ..... een rondleiding ..... gids".
  • Bart:
    "Hoe laat?" Arie: "Oh, wij ..... nu direct".
  • Bart:
    "Ik .... het niet. Ik ..... aan Paula vragen ..... zij .....". (Bart vraagt Paula wat ze vindt van het idee van Arie.
  • Bart:
    "Arie en Jolanda willen ..... en ze vragen ..... Wat ..... ervan?"
  • Paula:
    "... de hele week druk ..... , ..... nu liever ..... Vraag maar .....".
  • Bart:
    "Hier ben ik weer. Zeg luister eens. Paula ..... geen zin en ik ..... niet. Paula vraagt ..... jullie niet ..... komen drinken".
  • Arie:
    "Nee, ..... we wel alleen. ..... een interessante tentoonstelling ..... Je loopt ..... er niet ..... vervelen volgens .....".
  • Bart:
    "Oké dan, veel .....".
  • Arie:
    "... En ..... de groeten .....".
  • Bart:
    "......".

Dialoog IV: Spreektaaloefening

Maak het gesprek kompleet.

Situatie: in een kledingzaak
Personen: A = verkoopster B = klant stijl: formeel

  • B
    Dag juffrouw, zou ...... helpen?
  • A
    ..... mevrouw.
  • B
    Ik ...... handschoenen.
  • A
    Oh, dat ....... vlakbij.
    ...... mijn afdeling.
    Kijkt ........ maar.
  • B
    Oh ja.
    Ik ....... handschoenen ........ mijn dochtertje.
    Ze ...... pas vijf jaar.
    Kunt u me ........ zien. ?
  • A
    ....... maat ......... zijn, mevrouw?
  • B
    Dat ........ niet precies.
    Maar ik ........ handschoenen bij me die een beetje ....... klein zijn.
  • A
    Oh, ik ...... het al. Dat is .......
    Kijk hier ....
    Hoe ......... deze?
  • B
    Oh, die ...... grappig.
    Maar de kleur ........
  • A
    . ....... jammer.
    Ik heb ... andere kleur.
  • B
    Ik zou .......... willen zien.
  • A
    Wat vindt u van ..........?
  • B
    Oh, die..........
    Die neem ik.
    Hoe duur .......?
  • A
    .......

Antwoorden:


Dialoog I

A Dag juffrouw. Kunt u me even helpen? Zou u kunnen zeggen of meneer Van Dijk aanwezig is Ik zou hem graag willen spreken.

  • R
    Een ogenblikje alstublieft. Kunt u mij zeggen welke meneer Van Dijk u bedoelt? Er zijn er twee. Kunt u zeggen welke voorletters hij heeft?
  • A
    Dat weet ik niet precies. Zijn voorletters zijn W.E., geloof ik.
  • R
    Een ogenblikje. (R belt even op) Het spijt me meneer. Maar mijnheer Van Dijk is niet aanwezig.
  • A
    Dat is jammer. Wilt/Kunt u een boodschap aan hem (door)geven?
  • R
    Ja natuurlijk. Zegt u het maar.
  • A
    Ik wilde graag zeggen dat ik niet naar de vergadering van maandagmiddag in Arnhem kan komen.
  • R
    Wilt u het niet liever zelf even opschrijven?
  • A
    Dat is goed. Zou ik dan van u even een stukje papier kunnen krijgen?/ mogen hebben?
  • R
    (geeft A papier)
  • A
    Oh. Ik heb ook geen pen bij me. Zou u misschien ook even een pen voor me hebben?
  • R
    (geeft A een pen) ……
  • A
    (bedankt de receptioniste) Dank u wel. Zo hier hebt u uw pen weer terug. Zou ik u misschien nog iets mogen vragen?
  • R
    Ja natuurlijk meneer.
  • A
    Ik wil(de) eigenlijk vragen of ik hier ergens koffie kan krijgen?
  • R
    Jawel. Als u hier de gang in gaat, dan is het de derde deur aan uw linkerkant.
  • A
    Fijn. Dank u wel. En kunt u misschien ook nog zeggen waar de toiletten zijn?
  • R
    Die zijn hier rechts. Die twee groene deuren. Ziet u wel?
  • A
    Oh ja. Dank u wel. Dus u geeft de boodschap aan meneer Van Dijk straks eventjes door?
  • R
    Ja natuurlijk meneer.
  • A
    Nou, vriendelijk dank voor uw moeite.
  • R
    Graag gedaan.

Dialoog II

  • A
    Wat is het hier een rommel. Ik kan niets vinden. Zeg, Waar zijn de kopjes?
  • B
    Die heb ik op tafel gezet.
  • A
    En waar heb je de asbak gezet?
  • B
    "Die heb ik op de keukentafel gezet.
  • A
    Waar heb je de borden gezet?
  • B
    Die heb ik op de eettafel gezet.
  • A
    Waar liggen de eieren ?
  • B
    Die liggen in de koelkast.
  • A
    En nou kan ik het tafelkleed niet vinden.
  • B
    Dat heb ik in de was gedaan.
  • A
    Waar heb je de krant van gisteren gelaten?
  • B
    Die ligt in de prullenmand.
  • A
    En mijn tas, waar heb je die gelegd?
  • B
    Die staat op de grond naast de koelkast.
  • A
    Nou zoek ik mijn handschoenen nog. Waar heb je die gelegd?
  • B
    Die heb ik in het kleine kastje in de slaapkamer gelegd.
  • A
    Oh daar. En zeg, ik zie mijn zwarte schoenen nergens.
  • B
    Die staan onder je bed.
  • A
    En waar ligt dat zwarte overhemd? Weet je dat soms óók?
  • B
    Dat heb ik over je stoel gehangen. Zoek je soms nog iets?
  • A
    Ja mijn sleutels.
  • B
    Die zitten in je jaszak.
  • A
    Oh ja. Nu ben ik alleen mijn paraplu nog vergeten.
  • B
    Die ligt in de auto. A En waar is mijn geld?
  • B
    Dat zit in je portemonnee natuurlijk.
  • A
    Nee, dat bedoel ik niet. Waar is mijn portemonnee?
  • B
    Dat zeg ik je niet.
  • A
    Hè toe nou. Zeg het nou. Ik vind hem toch wel.
  • B
    Nou goed dan. Hij zit in mijn jaszak.
  • A
    Hoe komt die daar!? Zit er nog wel geld in?
  • B
    Dát vertel ik je niet. Kijk zelf maar.

Dialoog III

  • Bart:
    "Goedemorgen, met Bart".
    (Volgens de Nederlandse telefoonetiqette noemt degene die opneemt zijn naam)
  • Arie:
    "Goedemorgen Bart, met Arie".
  • Bart:
    "Hoi Arie"
  • Arie:
    "Zeg, wat ben je aan het doen?" |
  • Bart:
    "Oh, ik zit de krant te lezen. Ik ben moe, want ik heb hard gewerkt".
  • Arie:
    "En Paula?"
  • Bart:
    "Oh, die staat af te wassen".
  • Arie:
    "Hebben jullie zin om met ons naar een tentoonstelling te gaan?"
  • Bart:
    "Wat voor tentoonstelling?"
  • Arie:
    "Een schilderijententoonstelling met een rondleiding door een gids".
  • Bart:
    "Hoe laat?"
  • Arie:
    "Oh, wij gaan nu direct".
  • Bart:
    "Ik weet het niet. Ik zal aan Paula vragen wat zij ervan vindt.
  • Bart:
    "Arie en Jolanda willen naar een tentoonstelling en ze vragen of we ook mee gaan. Wat vind jij ervan?"
  • Paula:
    "Ik heb het de hele week druk gehad, dus ik blijf nu liever thuis. Vraag maar of ze hier koffie komen drinken. "
  • Bart:
    "Hier ben ik weer. Zeg luister eens. Paula heeft geen zin en ik ook niet. Paula vraagt of jullie bij ons koffie komen drinken".
  • Arie:
    "Nee, dan gaan we wel alleen. Het moet een interessante tentoonstelling zijn. Je loopt je er niet te vervelen volgens de kranten ".
  • Bart:
    "Oké dan, veel plezier".
  • Arie:
    "Jij ook. En doe de groeten aan Paula".
  • Bart:
    "Zal ik doen. Daag!".

Dialoog IV

  • B
    Dag juffrouw, zou U ME KUNNEN helpen?
  • A
    ZEKER/DAG mevrouw.
  • B
    Ik BEN OP ZOEK NAAR handschoenen.
  • A
    Oh, dat IS vlakbij.
    OP mijn afdeling.
    Kijkt U maar.
  • B
    Oh ja.
    Ik ZOEK handschoenen VOOR mijn dochtertje.
    Ze IS pas vijf jaar.
    Kunt u me WAT HANDSCHOENEN LATEN zien. ?
  • A
    WELKE maat MOET HET zijn, mevrouw?
  • B
    Dat WEET IK niet precies.
    Maar ik HEB handschoenen bij me die een beetje TE klein zijn.
  • A
    Oh, ik ZIE het al. Dat is MAAT 4
    Kijk hier EENS
    Hoe VINDT U deze?
  • B
    Oh, die ZIJN grappig.
    Maar de kleur VIND IK NIET MOOI.
  • A
    . DAT IS jammer.
    Ik heb HIER EEN andere kleur.
  • B
    Ik zou GRAAG NOG EEN ANDERE willen zien.
  • A
    Wat vindt u van DEZE ?
  • B
    Oh, die...VIND IK MOOI...
    Die neem ik.
    Hoe duur ...ZIJN ZE?
  • A
    10 EURO...